In de steense stad had ik gelopen
mooi, doch kaal en heet
Toen vond ik moe en bezweet
de groene hemel
Onder het lommerijke lieve loof
van de bomen op plaza van Hoof
droom ik in gedachten
en keer terug naar de nachten
En warme dagen
vol koelte
Zijn feestlijk lied fluit een kleine sijs
al vroeg in het nachtelijk teer
in jouw lommerijke paradijs
hier wil ik van, meer en meer
Onder een dak van bladdergroen
in kleuren die bekoren als een gedicht
en in het transparante ochtendlicht
woel ik mij in jouw weldadig vocht
Een natte koele damp daalt neer
Koelte, zo gewenst
Hoe weldadig, lief en zacht
sliepen wij onder jouw lommer die nacht
Zo iets uitzonderlijks kan zelfs de mens niet maken
De schepping Gods, het leven raken
Voor altijd ben je mijn!
© Aad van Uffelen