Ik was een rare, ronde sneeuwpop en alleen
maar in de winter levensvatbaar. Wachten
dus, op nog meer sneeuw. Waar kon ik anders heen
dan in de witheid van mijn ijzige gedachten.
Van zachte hoed en sjaal kreeg ik het warm:
de koorts! Mijn ogen als twee harde, zwarte gaten:
van steen! Een scheve neus! Wie brak mijn arm?
En door mijn houten mond -een pijp- kon ik niet praten.
Zo stond ik stil, niet van mijn standpunt af te krijgen:
“Ik ben nog eerder weg dan dat ik me verroer”.
Zolang het vroor, had ik echt niets te vrezen.
En wat er ook gebeurde, ik bleef zwijgen,
ook toen ik -voorjaar!- mijn koud lijf ervoer
en hoe het zijn zou om geen sneeuwpop meer te wezen.
©Cees Hol