Pagina 119
Ze had nog nooit zo’n man gezien. Een ongewoon rustige man. Hij was lang, had donker krullend haar en een mantel zoals de mannen die wel vaker dragen, Joodse mannen dan. Ze zag Hem vlakbij. Hij had mooie ogen en Zijn vingers waren lang en verfijnd, niet zoals de meeste mannenhanden. Zij hoorde Zijn stem, zacht maar toch indringend. Hij sprak Aramees. Maar toen Hij bemerkte dat de vrouw Hem niet verstond sprak Hij Grieks.
Pagina 197
Met wilde ogen keek Bionda de anderen aan en spoog flink wat wijn tegen het half geopende raam om haar woorden kracht bij te zetten. De donkere wijnstrepen vormden onderaan de ruit flinke druppels die een voor een naar buiten vielen, de straat op. Pedro zat zelf ook te koken van woede toen hij zijn kinderen en aangetrouwden zo verdrietig en boos zag en het glas trilde in zijn hand. De stoppels op zijn kin trilden van emotie. Hij balde zijn linkervuist maar zei nog niets. Eigenlijk wilde hij wat zeggen, maar zijn strot zat dicht van de spanning.
Pagina 286
Toen de eerste zonnestralen doorkwamen was ze teruggezakt op haar bed en overleden. Met een glimlach op haar gezicht. De mannen en Nasreen hadden haar in doeken gewikkeld. De witte vleugels van de dood hadden haar meegenomen, op reis naar die andere wereld. Nasreen had voorzichtig Fatima’s ogen gesloten en samen met de bewakers een kort gebed gezegd. Een stoffige lichtbundel van de opgaande zon had hen allen beschenen.
Pagina 293
Ik verlaat de hoofdstad en neem de weg naar Sannat. De afstand is niet groot en al gauw zie ik het hotel in de verte. Ik kijk op mijn horloge. Te vroeg nog. Ik sla een boerenweggetje in en parkeer de auto pal aan de zijkant van de muur, naast een scheefhangende deur, met daarachter een pad dat leidt naar een boerderij. Ik klim op een rotsmuurtje. Ik zie mooie aardappelplantjes tussen de bruine aarde. De zon ligt als een warme deken over de velden. Ik popel van verlangen om haar te ontmoeten, nog een half uur. Maar gespannen ben ik wel.
©Jacques Verbeek