Soms kom je woorden tegen, waaraan al direct een luchtje zit. Op een zeker moment zocht ik in het Franse woordenboek naar een bepaald woord, toen mijn oog viel op een willekeurig ander woord. Dat was ‘boueur’ (spreek uit: ‘boeêur, met de klemtoon op ‘oe’ en met de ‘r’ in je keel). De vertaling die erachter volgde, luidt: ‘een persoon, die op de vuilnisbelt naar bruikbare zaken snuffelt.’ In mijn fantasie is dat woord in Nederland terechtgekomen door de adel, die het Frans als hun omgangstaal gebruikte. Deze elite keek neer op het gewone volk en zal ons dus ‘les boueurs’ hebben genoemd. Tot nu toe niets aan de hand, zou je zeggen, ware het niet dat de verfransing zich voornamelijk in het nabije Den Haag ontwikkelde. En zo is het gekomen, dat Hagenaars langzamerhand met een Frans accent begonnen te spreken. Hele straten (Hagenaars kennende) wilden niet voor elkaar onder doen en ontwikkelden een taal met totaal andere au’s ij’s en ui’s als in de rest van Nederland. Probeer het woord ‘boueur’ nu eens zachtjes, maar verstaanbaar voor je eigen oren, op z’n Haags, uit te spreken. Wat komt er dan in je op?
De boerenstand was eeuwenlang een trotse stand. Boeren waren alom gerespecteerd. Boeren hadden geld en macht en in een maatschappij als de onze, namen ze een belangrijke plaats in. Hun families woonden in gedegen behuizing en bezaten, om hun macht uit te stralen, de voorste plaatsen in de kerk. Hun vrouwen droegen dure sieraden en mooie kleding, de mannen reden in sjezen met glimmende, gitzwarte paarden en hun economische belang was te vergelijken met die van de V.O.C. Tot voor kort leverden die boerenfamilies ook de knappe koppen, de dominees, priesters en de politiek vooraanstaanden en stonden ze aan de wieg van het sociale en democratische Nederland van nu. In onze tijd is het nog altijd zo dat boeren, het dichtst van ons allemaal, bij de natuur staan en het meest verantwoordelijk zijn voor onze landschappelijke nalatenschap. Bovendien is een boer ondernemer en ken ik, in de eerder genoemde combinatie, niemand die dan nog ondernemer zou willen zijn. Hoe het woord ‘boer’ aan zijn negatieve associatie komt, is mij dus een raadsel, behalve als er een misverstand in het spel is.
In mijn fantasie probeerden de Hagenaars van toen zich, via de Franse taal, verder op te werken. Daarbij probeerden ze een soort Frans te praten, dat ze zelf niet verstonden: Nederlands met een Frans accent dus. Denk even mee: een hoog geplaatste regeringsambtenaar heeft het met enig misnoegen over ‘die boueur’ die in zijn vuilberg grabbelt naar, weet ik veel wat. Dat kan natuurlijk niet, want stel je voor dat de buren zien dat jouw pavillon wordt bezocht door een vagabond.
‘Chassez le boueur la’ (stuur die zwerver weg) zegt hij tegen de jardinier (tuinman), die bezig is met het couperen van de Hibiscus. De tuinman verstond het woord ‘boueur’ als boer, een schot voor open doel dus. Tenslotte is een jardinier beter dan een boueur.
© Paul Waterman 2010-09-25