PUCH 1965
Verleden week bracht ik een bezoek aan mijn tandarts, het was weer tijd voor een flinke revisie. Nadat deze me op mijn gemak had gebabbeld en me op zijn elektrische stoel had gemanoeuvreerd, begon hij over zijn grote hobby: PUCH
“Ik heb er een op de kop weten te tikken”, klonk het triomfantelijk. Ergens bij een boer in het varkenshok – we kennen het allemaal – had hij hem gevonden en was er op slag verliefd op geraakt. De prijs bepalen was daarna niet moeilijk meer, zodat hij zich nog diezelfde dag de trotse eigenaar van een sloopbromfiets kon noemen.
Na het stuk schroot te hebben opgehaald, werd er gedemonteerd, schoongemaakt, en kwam de machine stukje bij beetje weer in elkaar. Gelijkgestemden vond hij op het internet, informatie kwam van het PUCH-museum en onderdelen haalde hij bij andere freaks, voegde mijn tandarts eraan toe. PUCH was het helemaal en elke dag weer, als hij de deur van de garage opendeed en het ding zag staan, voelde hij zich weer even jong.
Dit hele verhaal werd verteld met het enthousiasme van een jonge hond die veel te lang in een kennel heeft gezeten, waarbij er in de tussentijd allerlei gevaarlijk grommend gereedschap in mijn mond verdween. Enthousiast sleutelde hij aan mijn tanden en kiezen, als waren het kogellagers en viel het me nog mee dat de poetsdoek achterwege bleef. Uit mijn neusklanken maakte hij kennelijk op dat ook ik enthousiast was, want toen de behandeling was beëindigd, vroeg hij: “En? Wat vind jij ervan?” Zonder mijn antwoord af te wachten werd ik mee naar de garage getrokken en mocht ik het wonder zelf aanschouwen.
Op de standaard, het stuur nonchalant naar rechts hangend, opnieuw zwart gelakt en glimmend verchroomd, daar stond hij: het onding uit mijn jeugd. Ik keek naar het vlinderstuur op de lange stuurpen en kreeg, ook nu nog, acuut pijn in schouders en bovenarmen. Mijn ogen gleden verder, naar het zweefzadel, en ik herinnerde me mijn slapende ballen. Langs het motorblok ging het naar de voetversnelling, die bij mij destijds keer op keer uit de vergrendeling schoot. Het originele potje, dat een beter – dus een knalhard – geluid maakte. Ik zag het benzinekraantje en de grote plas benzine onder het motorblok als het kraantje niet was dichtgezet. De verstelbare sproeier die nooit goed stond afgesteld en de bougie die daardoor keer op keer moest worden drooggemaakt. Ik voelde het vervaarlijk zwabberende achterwiel in bochten. Ik zag weer het zwarte vet van het motorblok op de wijde pijpen van mijn nieuwe heupbroek.
Waarom was er toch dat easy rider gevoel? Waarom voelden we ons zonder PUCH een beetje mislukt? Laten we één keer eerlijk zijn: het was toch gewoon een onding! Niet? Oké, een leuk onding dan.
© Paul Waterman 10 – 04 – 2010