Drie fragmenten uit mijn boek “Haar laatste station”
Fragment 1 :
Er scheen een bleek zonnetje, zwaar belaagd door donkere wolken die met reuzenstappen uit het noorden kwamen opzetten. Ze brachten de mare van herfststormen en havenarbeiders die met verweerde koppen en hoge kragen hun ladingen losten, gevolgd in de avonduren door een stevig glas bier en een scala aan rauwe grappen. Maar toch geschiedde het, op die ochtend was hij zijn grote liefde, mijn moeder, tegengekomen. Hij kende haar een beetje. Violeta Schmidt. Ze was weduwe.
Fragment 2:
Ik besloot naar het verlichte raam van de boerderij te kruipen. Het moet een uur of drie vier ’s nachts geweest zijn. Het leek een eeuwigheid te duren. Uiteindelijk lag ik hijgend onder het raam, waar uitspringende bakstenen enige beschutting boden. Binnen brandde een lamp boven een tafel. Druipend en smerig van modder en mest richtte ik me op. Ik drukte mijn gezicht tegen het raam. Er stond een olielamp op de tafel en in de hoek smeulden lichtgevende kooltjes in de open haard. Mijn bezwete haren plakten tegen de ruit. Er lag een krant, ‘Le Matin’.
Fragment 3:
Een dun briesje waait de inham binnen. Ik kijk op mijn handen, die geel zijn van het fijne stof dat van de stenen komt. Ik denk, veronderstel dat ik de honden niet had en zou hier wat gaan klauteren en dan ook nog eens in een van die gaten tussen de steenblokken vallen en veronderstel dat het me niet lukt naar boven te komen, dan zou niemand weten dat ik lig te verpieteren. Mijn hulpgeroep zou te zwak zijn. Dus dat zou het eind van de rit zijn. Aan het eind, de rit, dat klinkt alsof ik een lange reis gemaakt heb. Maar dat is toch zo? Wat is het leven anders dan een reis? Een stroom van tijd? Een film? Waarvoor, voor wie? Zou er ooit iemand die filmpjes van al die miljoenen mensen gaan bestuderen? En op waarde schatten?
©Jacques Verbeek