De verboden vrucht
Je kent ze wel, die vruchten. Sommige rijp, sommige nog aan het rijpen. Je hebt mooie, sappige vruchten. Vruchten waar iedereen van wil genieten, waar iedereen wel zijn tanden in wil zetten. Je hebt ook verrotte vruchten. Vruchten die je liever links laat liggen, die je liever niet eet. Maar je hebt er een paar… Ze zijn degene waar je liever niet bij in de buurt zou willen komen. Die je liever niet zou willen zien. Maar toch… toch kunnen deze vruchten je verleiden om in de buurt te komen. Om een hapje te nemen. Het mag dan wel een muizenhapje zijn, maar het is één muizen hapje te veel. Je komt vast te zitten in een waas, waar al je foute beslissingen goed lijken, dat al het slechte goed lijkt. Dat je vrij lijkt. Het is als een soort drug, je snakt naar meer. Je krijgt het gevoel dat je zonder die vrucht nergens komt, dat je vast zit. Je hebt het nodig, je hebt het nodig om verder te leven. Wat je alleen niet realiseert, is dat je vast in zijn web. De wegen terug zijn niet makkelijk, haast onmogelijk. Ze bezorgen zoveel pijn en verdriet, dat je niet meer weet waarom je de vrucht in eerste instantie binnenliet. De littekens die worden gecreëerd, blijven je eraan herinneren wat je hebt gedaan. Hoe erg je de mist in ben gegaan. Maar wie ben ik om dat te beoordelen? Ik ben enkel een persoon met zichtbare ontsieringen op mijn huid…
‘Praat,’ zijn krachtige, kille stem weerkaatste door de koude kamer heen. Mijn ogen waren op de grond gefixeerd, geen enkel woord verliet mijn mond. Ik gunde hem niet het plezier om hem te laten zien hoeveel pijn ik had, hoe bang ik was.
‘Ik zei praat,’ brulde hij. Een harde klap weerklonk door de kamer en ik viel op de grond. Ik ademde scherp in, terwijl ik langzaam terug op de stoel ging zitten, mijn ogen nog steeds op de grond gericht. Mijn nagels drukken in mijn handpalmen, een zielige poging om de pijn te negeren.
‘Dus we hebben een stille hier?’, vroeg hij geamuseerd. Hij hurkte voor me neer en greep mijn kin vast, zodat ik gedwongen was om hem aan te kijken. Een grijns was op zijn gezicht geplakt en ik walgde ervan. Ik walgde van hem, maar ook van mezelf. Ik walgde van mezelf omdat ik zwak was, dat ik me heb laten verleiden door hem.
‘Ik had nooit naar je moeten luisteren,’ siste ik toen ik hem recht aankeek. Een onbekende, maar heilspellende glinstering verscheen in zijn donkere ogen. Een glinstering die me beangstigde. Het was de glinstering van een roofdier, een roofdier dat zijn prooi had gevonden, en niet meer losliet tot hij het had verslonden.
‘Ach schatje toch, je had me toch nooit kunnen weerstaan,’ zei hij akelig. Een rilling ging door mij heen bij zijn stem. Hij bracht zijn lippen naar mijn oor en drukte een kusje net onder mijn oor. ‘Want niemand kan een verboden vrucht weerstaan, Eva.’
Juryrapport
Een opvallend begin, ik dacht tijdens het lezen waar gaat dit naartoe? Ik werd geprikkeld door de zin ‘Hoe erg je de mist in bent gegaan. Maar wie ben ik om dat te beoordelen? Ik ben enkel een persoon met zichtbare ontsieringen op mijn huid…’
Je hebt de spanning in jouw verhaal goed opgebouwd.
Tips: Je hebt de woorden walgden en glinstering een paar keer herhaald. Is dat een bewuste keuze geweest? Doe het niet te vaak. Verder mag het begin van mij iets korter, daardoor zou het nog pakkender en spannender worden.