De afstand
tussen jou en mij
een vensterruit
ongehoord
dichtbij ben jij
jouw ademtocht
– gecondenseerd –
verzacht wat niet
gezien mag worden
in nevelen gehuld
sta jij daarbinnen
terwijl ik buiten
in de mist verdwijn.
© Marijke van Geest ~ 2014
Geplaatst op 03 december 2014 door Marijke van Geest
De afstand
tussen jou en mij
een vensterruit
ongehoord
dichtbij ben jij
jouw ademtocht
– gecondenseerd –
verzacht wat niet
gezien mag worden
in nevelen gehuld
sta jij daarbinnen
terwijl ik buiten
in de mist verdwijn.
© Marijke van Geest ~ 2014
Geplaatst op 13 december 2010 door Marijke van Geest
Dwarrel
Dek de naakte aarde toe
Maak wit wat zwart is
Leg een donzen deken
Over vuil en bloed
Strooi flonkerende vlokken
Op oud roest
© Marijke van Geest
Geplaatst op 13 december 2010 door Marijke van Geest
Mama loopt handenwringend door het huis. Ze plukt denkbeeldige pluisjes van het tafelkleed, port driftig in de kachel en eindigt telkens weer in de erker, waar ze met gefronste wenkbrauwen de straat in tuurt.
“Waar blijft hij toch…?” vraag ze aan niemand in het bijzonder.
In het licht van de lantarenpaal jagen sneeuwvlokken op elkaar. Mama kijkt er lang naar, voordat haar ogen naar de klok gaan, die op de schoorsteen staat. Ze herhaalt het ritueel van pluisjes plukken, in de kachel porren en naar buiten kijken. De schemering verovert stap voor stap de woonkamer; zij merkt het niet. Bij het schijnsel van de kachel houd ik haar stil in de gaten, terwijl mijn broers en zussen in de achterkamer luidruchtig Monopoly spelen.
Papa is al lang van huis. Hij maakt verre reizen om zijn handel aan de man te brengen. Bloemen uit Holland; daar zijn ze in het buitenland gek op. Telkens als hij op het punt staat om voor langere tijd te vertrekken klamp ik me aan hem vast.
“Papa, breng je déze keer een aapje voor me mee…?”
Lachend tilt hij me op terwijl we naar de voordeur gaan.
“Ik zal zien…” zegt hij, “misschien kan ik iets regelen.”
Als hij weer thuis komt wacht ik vooraan in de rij van kinderen om hem te begroeten. Zodra hij zit, nestel ik me op zijn schoot, mijn blik strak gevestigd op de grote reistas die aan zijn voeten staat. Je zou toch zweren dat er iets beweegt in die tas. Hoe langer ik kijk, hoe meer ik ervan overtuigd ben, dat hij nu eindelijk een aapje heeft weten te bemachtigen. Ik hoor de verhalen die hij op zijn reis meegemaakt heeft maar half. Eindelijk maakt hij zijn tas open om er voor iedereen iets uit te halen. Ik ben best blij met het houten paard met echte manen, maar hij weet toch dat ik zo vurig naar een aapje verlang… zo ’n klein harig beest, dat zich met warme handjes aan me vastklampt.
Buiten klinkt het vertrouwde geluid van papa’s auto. We rennen, over elkaar heen tuimelend, naar de voordeur, die mama maar nauwelijks open krijgt. De sneeuwvlokken dansen in het licht van zijn koplampen. Hij stapt uit. Zijn lange gestalte tekent zich af tegen de avondlucht. Zijn hoed, die hij diep over zijn ogen getrokken heeft, verbergt de helft van zijn gezicht. De andere helft gaat schuil onder de opgeslagen kraag van zijn lange jas. Hij stampt de sneeuw van zijn schoenen, hangt jas en hoed aan de kapstok en omhelst mama een hele tijd. Joelend dansen we om hem heen. We duwen en trekken tot hij lachend in zijn stoel naast de kachel zakt.
“Hè, hè…” zegt hij, “eindelijk thuis!”
Met voorzichtige handen steekt mama de kaarsjes in de kerstboom aan. Mijn broers zitten op de grond rond een krant. Ze pellen de pinda’s die papa meegebracht heeft. Mijn zussen verdringen zich rond zijn stoel. Ze zakken ieder op een leuning. Papa trekt me op zijn schoot.
“Voor jou heb ik deze keer iets heel bijzonders meegebracht” zegt hij.
Met een scheef lachje stopt hij een hand in zijn tas. Mijn ogen zuigen zich eraan vast. Tergend langzaam trekt hij iets omhoog, om het met een sierlijke boog op mijn schoot te gooien. Ik gil het uit, durf het niet aan te raken, mijn benen spartelen, terwijl er een zware, harige bal op mijn dijen heen en weer wiebelt. Ik kijk papa niet begrijpend aan. Hij houdt de bal triomfantelijk omhoog en zegt: “Zie hier… een apen ei…!!” Iedereen lacht. “Goed warm houden hoor” zegt hij.
Het ei, dat zachtjes klotst als ik ermee schud, ligt in het warmste kuiltje van mijn kussen. Voor de veiligheid heb ik er nog een kruik naast gelegd. Ik lig op mijn buik, met mijn armen beschermend rond het ei. Mijn ogen branden, maar ik durf niet in slaap te vallen. Stel je voor, dat ik op het ei ga liggen, of dat het uitkomt als ik slaap.
’s Morgens ligt het op de grond. Zou het nog heel zijn? Voorzichtig schud ik ermee. Het klotst nog wel daarbinnen, maar het ei is ijskoud geworden. Met een hoofddoek van mama bind ik het op mijn buik, onder mijn dikste trui. Ik blijf de hele dag in de buurt van de kachel, terwijl mijn broers en zussen buiten plezier maken in de sneeuw.
“Je hebt toch geen koorts?” vraagt mama, als ze mijn hoogrode wangen ziet.
’s Avonds maak ik een nestje voor mijn ei. Onderin de stofdoekenmand van mama leg ik een warme kruik. Het ei gaat er bovenop. Lekker toegedekt met mijn poppendeken zet ik het dicht naast de kachel.
Ruim vijftig jaar later loop ik over de markt. Het is bijna Kerstmis en alle kooplui stallen hun waren uit. Hun kramen zijn versierd met lichtjes. Bij de groentekraam blijf ik staan. “Mag ik een apen ei van U…?” zeg ik, zodra ik aan de beurt ben. De verkoper kijkt me vragend aan. “Een apen ei” zeg ik en voorzichtig pak ik een kokosnoot uit de kist. Eenmaal thuis leg ik hem in een mandje; vlak bij de open haard.
© Marijke van Geest
Geplaatst op 24 oktober 2010 door Giel Van der Hoeven
Een winterse fietstocht
Door de Westlandse nacht
Dikke witte pluimen
Die ik daar zag
Vele rookwolken
Schoorstenen en kwekerijen
Een vleugje wind
Tussenbeide
Het is luchtvervuiling
En dus verkeerd
Maar ik ben iemand
Die romantiseert
Witte Pluimen – gedicht uit de bundel Dichterbij Dan Nooit –
– Verdeeld Verstand [website] ©Gillespy