Onze kat is weer gesignaleerd. Dat wil zeggen: niet onze kat, maar de kat die onze tuin als zijn werkterrein ziet. Al zo lang we er wonen loopt zij, want het is een zij, in de tuin, ligt ze te soezen op de dikke, gestapelde muur die grenst aan de tuin met de buren, of heeft ze, hoog in de kruin, haar klauwen in de ruwe bast van een zomereik gehaakt. Het mooie van deze kat is dat ze op eigen kracht door het leven gaat, ze heeft niemand nodig. We volgen haar nu al weer tien jaar, dus zo oud moet ze minstens zijn. Haar vacht heeft sleetse plekken en rond haar borstbeen en schouders – zo noemen we dat bij mensen – zijn borstelige klitten zichtbaar, maar toch is ze nog lenig en sterk. Ze scharrelt haar kostje bij elkaar van wat de natuur haar biedt. Vogels, zoogdiertjes die ik niet bij naam ken, slangetjes, ja zelfs de mollen, die ’s nachts een frisse snuit komen halen, zijn bij haar niet veilig.
Onze kat is een zogenaamde vrije kat. En kat zonder baas of andere verplichtingen, een kat die mensen duldt, maar ze verder negeert. Als ik in de tuin kom, houdt ze een gereserveerd aantal meters afstand en als de ruimte haar te klein wordt, glipt ze razendsnel langs me heen om het grotere deel, achter mij, voor zich op te eisen. Ook kan ze me minutenlang aankijken alsof ik een vraag moet beantwoorden die ze mij kennelijk verleden jaar al heeft gesteld. Verder komt ze me wat mannelijk over en lijkt daarmee nog het meest op een Disneykat. In mijn fantasie draagt ze een korte, rafelige broek met bretels, heeft ze een pet op met de klep in haar nek en houdt ze een sigarenpeuk tussen haar tanden geklemd. Het is nog net niet zo, dat ze met haar poten over elkaar tegen een boom staat geleund, maar ze geeft me wel duidelijk het gevoel dat ze op z’n Hollands schijt aan me heeft.
Haar verschijning nu betekent dat ze jongen draagt. Sinds jaar en dag is het onze tuin waar ze, zoals het leger een oefenterrein nodig heeft, haar jongen werpt om ze vervolgens te trainen voor een toekomstig vrij en onverveerd leven. Waarschijnlijk acht ze de jonkies ook veiliger op een terrein dat af en toe wordt gemaaid en dat ze daarom beter kan overzien. Toch wil er nog weleens een ongelukje gebeuren. Verleden jaar begon ze met vijf katjes, maar er zijn er uiteindelijk maar twee zelfstandig geworden. Wat er met de andere drie is gebeurd weet ik niet. Wat ik wel weet is, dat er in de voorjaarsnachten zo nu en dan het geluid van een titanengevecht klinkt. Wie er dan heeft gewonnen, kun je ’s ochtends zien aan het aantal poesjes dat speels achter de mama aanhuppelt.
© Paul Waterman 2010-05-19